De Sint-Pieterskerk: 10 eeuwen Bouwgeschiedenis in vogelvlucht

De Sint-Pieterskerk van Bertem is één van de oudste en best bewaarde voorbeelden van kerkelijke romaanse bouwkunst in België. De meeste kunsthistorici zijn vandaag van oordeel dat met de bouw van dit bedehuis werd begonnen in de vroege 11deeeuw. Kanunnik Raymond A. Lemaire, onder wiens leiding in 1934-1935 een grondige archeologische studie en restauratie van de kerk werden uitgevoerd, dateerde haar zelfs nog vroeger, namelijk in de tweede helft van de 10deeeuw. Bertem was toen eigendom van de machtige Noord-Franse abdij van Corbie (bij Amiens). De abt van Corbie oefende er in die periode zowel het geestelijke als het wereldlijke gezag uit. Patroonheilige van de kerk van Bertem was dan ook Sint-Pieter, meer bepaald Sint-Pietersbanden (S. Petrus ad Vincula; 1 augustus), de patroon van de abdij.

Van west naar oost bestaat de kerk uit drie hoofdgeledingen: de massieve toren, het basilikale kerkschip en de naar verhouding kleine koorpartij (totale binnenwerkse lengte ca.36 meter).

WESTTOREN

  • Aan drie zijden vrijstaand;
  • Vierkante plattegrond (binnen: ca. 4,35 x4,35m);
  • Muurdikte: ca. 1,26 m;
  • Piramidaal dak;
  • Later ca. 2 m verhoogd;
  • Binnenin: 5 niveau’s (gelijkvloers overkluisd door stenen tongewelf, daarboven vier verdiepingen met houten vloeren);
  • Oorspronkelijk ontoegankelijk van buitenaf, via een brede boog geopend op de middenbeuk.

 

DRIEBEUKIG BASILICAAL KERKSCHIP

 

  • In elke travee vier rondboogramen;
  • Blinde boogvormige spaarvelden breken de eentonigheid van het interieur;
  • Langs de binnenste hoeken van de plintloze pijlers groef of uitsparing die zich voortzet langs de scheibogen.

 

DE TWEEDELIGE KOORPARTIJ

 

 

 

  • Een rechthoekig priesterkoor met een houten plafond;
  • Een halfronde apsis met een primitief gemetseld, afgeplat bovengewelf;
  • Buitenbreedte priesterkoor en westtoren zijn gelijk. Beiden liggen exact in elkaars verlengde;
  • Middenbeuk en koor zijn op elkaar geopend via een triomfboog.

De Sint-Pieterskerk van Bertem is één van de oudste en best bewaarde voorbeelden van kerkelijke romaanse bouwkunst in België. De meeste kunsthistorici zijn vandaag van oordeel dat met de bouw van dit bedehuis werd begonnen in de vroege 11deeeuw. Hieronder een overzicht van restauraties en verbouwingen.

Latere verbouwingen en restauraties

  • In de eerste helft van de 13deeeuw krijgt het kerkschip een nieuw dak met een helling van 50° ter vervanging van het oude met een helling van 37 à 38°;
  • Oorspronkelijk waren er drie toegangsdeuren:

– De eerste in de westelijke muur van de zuidelijke zijbeuk

– De tweede onder het tweede venster in de noordelijke muur van de noordelijke zijbeuk

– De derde is de zogenaamde ‘paradijspoort’ die in de 13deeeuw werd toegevoegd en dienst deed voor de clerus

 

Paradijspoort met detail

 

  • In de 17deeeuw worden de twee eerste hoofdingangen dichtgemaakt en vervangen door een hoofdingang in de westelijke muur van de toren.

17de–18deeeuw: heropbouw van de oostelijke topgevel van de lichtbeuk in baksteen.

  • Tussen 1830-1837 bouwt men het ‘vagevuur’ ten noorden van de toren, geïnspireerd op een antiek tempietto (een kleine, tempelachtig gebouw) met ionische kapitelen;
  • In 1854 worden 4 steunberen opgericht tegen de noordelijke zijbeukmuur wegens de bouwvalligheid van deze zijbeuk.
  • De kerkfabriek vraagt in 1858 een gedeeltelijke afbraak van de kerk aan de Koninklijke Commissie voor Monumenten, wat wordt geweigerd.
  • Eugène Gife, architect van de provincie Antwerpen, maakt in 1870 op vraag van de kerkfabriek en de gemeenteraad, een ontwerp voor een nieuwe neogotische parochiekerk, omdat ‘de kerk is te klein en bouwvallig’. De nieuwe kerk zou gebouwd worden langs de Tervuurse-steenweg, tegenover het gemeentehuis;

  • 1872-1873: de Koninklijke Commissie wijst de nieuwbouw af en verdedigt het behoud, de herstelling en de uitbreiding van de zijbeuken van de bestaande kerk langsheen de toren;
  • 1874: publicatie van de studie ‘Dissertation archéologique sur l’église de Berthem’ van Alphonse – J.L. Jacobs, lid van de Koninklijke Commissie, die de kunsthistorische en archeologische waarde van de romaanse kerk verdedigt.

Nadat de afbraak van de kerk door de Koninklijke Commissie voor Monumenten wordt geweigerd, wordt ook de bouw van een nieuwe kerk afgewezen.

  • 1896: het probleem van de te kleine kerk wordt weer opgerakeld door pastoor J.E. Kuyl: de parochie telt 1846 zielen, de kerk biedt maar plaats aan 600 gelovigen. De Leuvense architect Pieter Langerock dient twee voorstellen in voor de vergroting van de bestaande kerk die allebei worden afgewezen door de Koninklijke Commissie voor Monumenten;
  • 1903-1909: Nadat een deel van het stucwerkplafond boven het doksaal loskomt, plaatst architect Pieter Langerock nieuwe houten plafonds in het kerkschip en in het priesterkoor van de kerk;
  • 1934-1935: grootscheepse restauratie van de kerk onder leiding van Prof. Kan. Raymond Lemaire en architect F. Vandendaele, met als doel:
    • de algemene verbetering van de bouwfysische toestand van de kerk;
    • de maximale herstelling van haar Romaans karakter.
    • De wankele noordelijke zijbeukmuur wordt afgebroken en stevig heropgebouwd;
    • De Romaanse vensters van de zijbeuken worden naar authentieke resten hersteld;
    • De dakhelling van de bedaking van het priesterkoor en de apsis wordt teruggebracht van 48° naar 38°;
    • Bouw van de nieuwe sacristie langs de zuidzijde van het priesterkoor en opening van de herontdekte paradijspoort;
    • Het interieur wordt van zijn pleisterdecor ontdaan en opgefrist.
  • 1 februari 1937: de Sint-Pieterskerk wordt bij Koninklijk Besluit beschermd als monument (na voorgaande klassering als monument 3deklasse in 1896);
  • 1967: de meest recente grootschalige herstellingswerken aan de bedaking en het buitenmetselwerk;
  • 1993-1996: restauratie van het Lambert-Corneille Van Peteghemorgel, aanleg van vloerverwarming en nieuwe vloer in natuursteen, restauratie van het meubilair en de schilderijen, opfrissing van het gehele interieur;

 

  • Vanaf 2005-2006: voorbereiding van een nieuwe grote restauratie van het exterieur van de kerk.

 

ENKELE TOPSTUKKEN UIT HET KUNSTPATRIMONIUM VAN DE SINT-PIETERSKERK:

Het orgel en de orgelkast met de doksaalballustrade (1829-1831)

Dit mooie instrument kan met absolute zekerheid aan de Gentse orgelbouwer Lambertus-Cornelius (of Lambert-Corneille) van Peteghem (°Gent 1779 – †Waarschoot 1855) worden toegeschreven. De orgelbouwer liet immers in het linkerdeel van de windlade van het groot-orgel de inscriptie na L. Van Peteghem Fecit à Gand Novem. 1829.Zoals gebruikelijk in die tijd werd het instrument gebouwd door een orgelmaker, maar werd de bouw van de orgelkast, het meubel waarin het orgel geplaatst werd, overgelaten aan een schrijnwerker, meubelmaker of beeldhouwer, die werkte volgens een plan dat werd opgesteld door de orgelbouwer of door een architect. Uit de kerkrekeningen van de Sint-Pieterskerk blijkt dat de schrijnwerker Petrus Van Goubergen uit Tildonk al vóór 2 augustus 1829 met de bouw van deze orgelkast was begonnen en deze in december van dat jaar had afgewerkt. Men had in het atelier Van Goubergen ongeveer 17 weken aan het meubel gewerkt. De opbouw ervan in de kerk nam nog eens 2 weken in beslag.

De betaling van deze werken door Petrus Couckelberghs, penningmeester van de kerkfabriek van Bertem, had plaats op 10 januari 1830. Ook het beeld van koning David bovenop het orgel en de balustrade op het doksaal was van de hand van Van Goubergen. Deze laatste moet kort na de uitvoering van deze werken overleden zijn, aangezien bij de uitbetaling van 4 mei 1831 zijn weduwe het geld ontving.

Uit de kerkrekeningen kan verder worden afgeleid dat Lambert-Corneille Van Peteghem het orgel in de Sint-Pieterskerk heeft opgebouwd in de maand mei 1830. Mogelijk was zijn oudere broer Petrus-Carolus (of Pieter-Charles) hierbij betrokken, want het was aan deze laatste dat op 24 januari 1831 de kostprijs der werken – vijfhonderd gulden Brabants Courant – werd uitbetaald. Het werkterrein van de broers lag hoofdzakelijk ten westen van Gent en opdrachten in de andere richting van het land waren eerder uitzonderingen: Sint-Pieters-Rode (1817); Leuven, Sint-Pietershospitaal (1828); Bertem (1829). Het Lambert-Corneille Van Peteghem-orgel van Bertem is ingebouwd in de doksaalbalustrade. Het bovengedeelte van het front bevat sprekende pijpen (van het Prestant-register), daarachter bevindt zich op dezelfde hoogte de windlade met het binnenpijpwerk. Het kleine front in de voet van het meubel bevat slechts stomme pijpen. Dit schijnfrontje moest de indruk wekken dat zich daarachter een Positief-werk (tweede klavier) bevond. Het instrument telt 12 registers en twee accessoire-spelen. Het heeft één manuaalklavier, ingebouwd in de rugzijde, en er is geen pedaalklavier. Het handklavier heeft 54 toetsen, van C tot f3.

Het schilderij ‘de heilige Eligius, bisschop van Noyon en Doornik, patroonheilige der smeden’ van Lambert Blendeff (1686)

Dit schilderij (olie op doek, 143 x 185 cm) werd in 1686 in opdracht van de kerkmeesters van de Sint-Pieterskerk geschilderd door Lambert Blendeff (°Luik ca. 1650 – †Leuven 1721). Het was een altaarstuk voor een nieuw barokaltaar ter ere van de Heilige Elooi dat in datzelfde jaar in de kerk was geplaatst. Lambert Blendeff, een Luikenaar die op jonge leeftijd naar Leuven was uitgeweken, maakte er vooral naam als schilder van religieuze onderwerpen en als portrettist. Hij was de officiële schilder van de stad en was ook als iconograaf en portretschilder verbonden aan de Leuvense universiteit.

De vele opdrachten die Blendeff ontving vanwege de stad, de universiteit en de Leuvense kloostergemeenschappen (o.a. van de Jezuieten en de Norbertijnerabdij van Park in Heverlee) legden hem geen windeieren en maakten van de schilder een welgestelde burger. In 1707 kocht hij voor de ronde som van 4.000 gulden het huis de Gulden Fonteynin de Tiensestraat, een ruime patriciërswoning die hij al sedert 1680 bewoonde. Hij zou er ook overlijden. Lambert Blendeff werd begraven op het voormalige kerkhof van de Sint-Michielskerk.

Tot voor kort werd nog aangenomen dat dit schilderij in 1819 werd geschilderd door Jan-Baptist van der Hulst (°Leuven 1790 – †Brussel 1862). Naarmate in de winter van 1993-1994 de restauratiewerkzaamheden aan het schilderij vorderden, kwam restaurateur Pierre Masson van het atelier Salv’ Artes in Leefdaal stilaan tot de overtuiging dat het hier om een veel ouder werk ging uit het laatste kwart van de 17deeeuw. Archiefonderzoek in de kerkrekeningen kon deze stelling bevestigen en liet toe het doek met zekerheid aan Blendeff toe te schrijven. Verder bracht dit onderzoek aan het licht dat Blendeff’s ‘Sint-Elooi’ in 1819 werd weggenomen uit het altaar toegewijd aan deze heilige. Het schilderij werd vervolgens door Jan-Baptist van der Hulst gerestaureerd en naar een andere plaats in de kerk overgebracht.

ENKELE TOPSTUKKEN UIT HET KUNSTPATRIMONIUM VAN DE SINT-PIETERSKERK:

  De reliekhouder voor Sint-Elooi van Leuvenaar Petrus Roelants (1713)

Voor zover kon nagegaan worden heeft Bertem steeds Sint-Pieter als patroonheilige gehad. Toch bestaat er daarnaast in dit Voerdorp tot op vandaag een zeer levendige devotie tot de heilige Eligius, in de volksmond beter gekend als Sint-Elooi, wiens feestdag traditioneel op 1 december wordt gevierd. Toen op 30 november 1713 de relieken van deze heilige plechtig in de Sint-Pieterskerk werden ingeleid, kregen deze een plaats in de vergulde borstbeeldreliekhouder uit lindehout in late Lodewijk XIV-stijl, die de kerkmeesters in dat jaar in Leuven hadden laten maken. Eligius van Noyon (°Chaptelat bij Limoges, tussen 588 en 590 – †Noyon aan de Oise, 1 december 660) volgde op aansturen van zijn vader Eucher en opleiding tot goudsmid bij Abbo, de koninklijke muntmeester in Limoges. Toen hij klaar was met zijn opleiding vestigde hij zich als goudsmid in Parijs, waar hij al vlug bekend werd, ook aan het hof van de Frankische koning Chlotarius II († 628). Hij kreeg van Chlotarius de opdracht een luxueuze troonzetel te maken en deze gaf hem daarvoor het nodige goud. Elooi was echter zo handig dat hij met dit goud twee zetels vervaardigde. De koning was zo getroffen door zijn eerlijkheid en stielkennis dat hij Elooi benoemde tot koninklijke muntmeester in Marseille. Tijdens de regering van Chlotarius’ zoon, koning Dagobert I († 639) werd Elooi zelfs één van de voornaamste koninklijke raadgevers. Na de dood van Dagobert wijdde Elooi zich aan de bekering van de Franken en op 13 mei 641 werd hij tot bisschop van Noyon-Doornik gewijd. Hij kwam ook naar Vlaanderen om er het christelijke geloof te verspreiden. Hij is patroon van alle ambachtslieden die met een hamer werken zoals, mijnwerkers en timmerlui, hoef- en edelsmeden; munters, numismatici en muntenverzamelaars (van hieruit ook van armen in geldnood); graveurs en horlogemakers; blikslagers, scharenslijpers, sloten-, klokken- en messenmakers; van ijzerdraaiers, metaalbewerkers en betonvlechters; werktuigkundigen, mecaniciens, elektriciens, lampenmakers en informatici; koetsiers, koets- en wagenmakers (en daardoor in de moderne tijd ook van garagehouders); van zadelmakers, paardenhandelaren, pachters, boeren, landbouwers, knechten; voerlui en vrachtrijders; vee- en dierenartsen; bewakers en veiligheidspersoneel. Hij is beschermheilige van de paarden en wordt aangeroepen tegen veeziekten (vooral paarden), epidemieën, kindergeschreeuw, steenpuisten, steenzweren, zenuwziekten, zweren. Daarnaast neemt men tot hem zijn toevlucht bij geldgebrek.

DE ROMAANSE ‘ZITTENDE MADONNA MET KIND JEZUS’ OF ‘SEDES SAPIENTIAE’ UIT DE 12deEEUW

Dit gepolychromeerd houten beeld uit de romaanse periode is de meeste waardevolle kunstschat van de Sint-Pieterskerk van Bertem. Dit beeld behoort tot het type van de Sedes Sapientiaeof ‘Zetel der Wijsheid’: Maria, zittend op een troon, met het kind Jezus, de ‘Wijsheid’, op haar schoot. In de Nederlanden, vooral in de Maasstreek, kwam dit type van zittende Mariabeelden tijdens de 12deen de eerste helft van de 13deeeuw veelvuldig voor. Tot hetzelfde type behoort de Sedes Sapientiae in de Leuvense Sint-Pieterskerk. Nadien werd Maria eerder staande voorgesteld, met het Jezuskind op de arm. Tot 1970 bevond dit beeld zich in de veldkapel op het kruispunt van de Molenstraat en de Oude Tervuursebaan. Daar was het tijdens de 19deeeuw geplaatst nadat het eeuwenlang in de Sint-Pieterskerk voorwerp van devotie was geweest. Bij de sloping van de kapel voor de aanleg van de huidige E-40-autosnelweg vestigde Dhr. J. de Kempeneer de aandacht op de hoge artistieke waarde van dit beeld, zodat het ter restauratie werd toevertrouwd aan het Koninklijk lnstituut voor het Kunstpatrimonium in Brussel (1970-1976). Zeven verflagen werden verwijderd, de derde laag polychromie (gotisch, 14deeeuw) werd behouden, opgefrist en bijgewerkt. Sinds 1982 staat het beeld opgesteld in een beveiligde en geacclimatiseerde koffer boven het Onze-Lieve-Vrouwaltaar.

 

F4427 D 32.j

Johan Breugelmans